Prof.Dr. Kenny De Meirleir Vrije Universiteit Brussel VUB (Spreek uit Mérlér)
ME/CVS en chronische darminfectie - Meirleir over CVS
Deze site is opgericht door een zeer tevreden cliënt van het Biologisch Medisch Centrum
 

Biologisch Medisch Centrum
HINTS
ATP energie
Behandeling CVS/ME
Dr Myhill
Dr Teitelbaum
Dr Meirleir
Dr Cheney
Dr Chia
Arts Paul van Meerendonk

ADP-ATP efficiency
Mitochondrial dysfunction
Cvs en fibromyalgie
Virus en DNA
Virussen en immuunsysteem
Zware metalen

Cadmium
CVS ME aantoonbaar
CVS legitiem
esme
Research direction

Glutathion
Carnitine
D-ribose
Vitamine B12
Vitamine D
Nac
FIR
EPD Desensibilisatie
Oxymatrine
Gc MAF
CT
Meetresultaten 1

Meetresultaten 2
Meetresultaten 3
Meetresultaten 4


Video Meirleir op VRT tv
Video Interview Meirleir 1
Video Interview Meirleir 2

Meirleir
CVS ME aantoonbaar
Zware metalen

                                                                                                                  

 

                                                                                                              

 

                                                                                                                 Chronic Fatique Syndrome de Meirleir pdf

Behandeling
 

Loading

Lezing door Prof. Dr. Kenny de Meirleir over ME/CFS
3 november 2007 te Perth

 Dr. De Meirleir zijn interesse voor CVS werd gewekt in 1989 en hij zag tot op heden meer dan 12.000 patiënten. Samen met zijn researchteam publiceerde hij heel wat "peer reviewed" artikelen en initieerden zij meer dan 4000 "in vitro" experimenten om bepaalde hypothesen op cellulair vlak te toetsen.

Gastrointestinale problemen

Meer dan 80% tot 90% van alle patiënten heeft één of ander gastroïntestinaal probleem. Deze problemen doen zich voor in een deel van of in het hele maag/darmstelsel.

  • Bij sommige patiënten is de zuurtegraad van het speeksel (pH) lager dan '7', het is dus "zuur". Dat leidt niet alleen tot problemen met de tanden, maar ook tot een verstoorde mondflora. - met alle gevolgen van dien. 
  • Vele patiënten vertonen tevens een vertraagde maaglediging.
  • Biopten van het maagslijmvlies tonen aan dat de patiënten lijden aan atrofische gastritis (chronische ontsteking van het maagslijmvlies). 
  • Bij een biopsie van de blindedarm ziet men bij vele patiënten infitratie van lymfocyten. (Lymfocyten zijn witte bloedcellen met gespecialiseerde immuunfuncties. De blinde darm is een zakje waar de dunne darm overgaat in de dikke darm.)

Prof. Dr. K.de Meirleir zag bij zijn laatste 100 patiënten – op een punt dat 2 cm rechts / 2 cm naar beneden van de (navel) gelokaliseerd is - dat deze plek gevoelig is bij een lichte druk. Dit punt zit net boven de overgang van de dunne en dikke darm, ook ileocaecale streek genoemd. Gevoeligheid op deze plek is een teken dat de darmbacteriën uit balans zijn.

De status van maag- en darmslijmvliezen

Bij de patiënten is de toestand van de slijmvliezen van het maag-/darmstelsel gecompromiteerd, wat op zijn beurt bij kan dragen tot een activering van het immuunsysteem - een hoofdkenmerk van ME/CVS. De oorzaak van de schade aan de darmwand is complex en multifactorieel bepaald. Ook virussen kunnen hierin een rol spelen (Epstein-Barr en Human Herpes Virus 6). Beide virussen kunnen het immuunsysteem van de darm aanvallen. Dr. de Meirleir constateerde echter ook dat een aanzienlijk deel van zijn ME-patiënten met CVS familieleden heeft met de ziekte van Crohn. Het lijkt dan ook aannemelijk dat een zekere genetische voorbeschiktheid hierin een rol kan spelen.

De intestinale flora

Prof. Dr. K. de Meirleir laat een bloedtest uitvoeren ter detectie van IgA en IgM voor een aantal darmbacteriën. - de "Immunobilantest".

Gewoonlijk start zijn behandeling met een korte kuur van een antibioticum tegen een bepaald deel van de probleembacteriën, en gebruikt hij nadien ook probiotica. Dr. de Meirleir voerde recent een kleine studie uit, waarbij hij het antibioticum ciprofloxacine gebruikte tezamen met een hoog kwalitatief probioticum. De patiënten meldden in 58% van de gevallen en na drie maanden een verbetering. Bij 43/44 patiënten daalde de hoeveelheid elastase (een eiwitafbrekend enzym) gemiddeld met 74%.

Gewoonlijk gebruikt Dr. de Meirleir een krachtig – uit meerdere componenten bestaande – probioticum: VSL3 . VSL3 bevat 450 miljard bacteriën per maateenheid. (Ter vergelijking: gewone probiotica preparaten bevatten slechts 25 miljard of zelfs minder). Deze samenstelling is in staat om als vervangmiddel te dienen voor de bacterie kolonies die gewoonlijk in de ingewanden aanwezig zijn. Hij gebruikt ook Mutaflor, een supplement met gezonde darm E.coli-bacteriën. Momenteel is dit product enkel rechtstreeks verkrijgbaar in Duitsland (via apotheek), waar het ook wordt gefabriceerd.

Fructose malabsorptie en lactose-intolerantie

In een studie, waarbij 148 patiënten betrokken waren, werd een verminderde fructoseopname waargenomen bij 45,8% van de patiënten. Lactose-intolerantie werd bij 20,3% van de patiënten vastgesteld. Beiden kunnen gemeten worden via een eenvoudige ademtest, waarbij de uitgeademde hoeveelheid waterstof vastgesteld wordt. 

  • Daarvoor moet de patiënt nuchter zijn (niet eten noch drinken) en krijgt dan 25 gram fructose/lactose toegediend. 
  • De waterstofinhoud van de adem wordt vóór de inname van de fructose/lactose gemeten en vervolgens om het half uur gedurende de komende 3,5 uur.

Wordt de fructose slecht opgenomen dan resulteert dit in onder andere een "intestinale dysbiose" (een toestand waarbij de darmen een overmaat aan toxineproducerende bacteriën bevatten) en andere mogelijke onevenwichtigheden.
Bij fructose malabsorbtie wordt altijd een fructose beperkend dieet voorgeschreven, waarbij de fructose zoveel mogelijk uit de voeding wordt weggelaten. Lactose-intolerantie wordt behandeld met een lactosevrij dieet. Is de eerste waterstofmeting (voor de inname van fructose of lactose) al hoog dan wijst dit op een bacteriële overgroei in de ingewanden.

Dr. de Meirleir veronderstelt dat deze intoleranties reeds aanwezig waren vóór het uitbreken van de ziekte en dat zij daarin een voorbeschikkende rol spelen. Hij denkt ook dat deze toestand nà het uitbreken van de ziekte erger kan worden. Dr. de Meirleir stelt vast dat al deze elementen zich vaak voordoen bij leden van dezelfde familie.

Zeer nauw verbonden met fructose malabsorptie zijn onder andere:

  • Een vette lever. De meeste patiënten met een vette lever vertonen vaak fructose malabsorptie.
  • Steatorrhea (vet in de ontlasting/slechte opname van vetten).
  • Constipatie/obstipatie waarbij de mensen met lactose-intolerantie blijkbaar ook vaak diarree hebben. 
  • Hypoglykemie. De meeste patiënten met een kenmerkende hypoglykemie nemen slecht fructose op en omgekeerd kan hypoglykemie een gevolg zijn en dus goed behandeld worden door een fructose beperkend dieet. 
  • Een gevoeligheid voor tyramine. Dit is een bestanddeel dat geproduceerd wordt wanneer het aminozuur tyrosine afbreekt, dit wordt teruggevonden in heel wat voedsel, vooral in oude kaas, alle noten, en gedroogde, gefermenteerde, gezouten, gerookte of gepekelde voedingswaren.
  • Een opgeblazen gevoel.

 

Glutenintolerantie

Bij een bepaalde subgroep van patiënten wordt ook een overgevoeligheid voor gluten aangetroffen. Om deze glutenovergevoeligheid vast te stellen, gebruikt Dr. de Meirleir een immunoglobulinen IgG serum antilichaam test. Een overgevoeligheid voor gluten ziet er uit als een spectrum van coeliakie aan de ene kant tot een normale tolerantie aan de andere kant. Hierbij is "tolerantie" geen "alles-of-nietsdefinitie". Een breed scala van overgevoeligheden is hierin mogelijk.

Dieet

De patiënten van Dr. de Meirleir worden doorverwezen naar de nutritionist(e). Deze stelt voor elke individuele patiënt een dieet samen dat beantwoordt aan de specifieke overgevoeligheid voor fructose, lactose en/of gluten of nog andere voedselintoleranties. Dr. de Meirleir raadt zijn patiënten aan om voldoende te drinken, dit wil zeggen minsten 2-3 liter water per dag en dit verspreid over de hele dag.

Zware metalen

Dr. de Meirleir gebruikt de Melisa metal reactivity test om de gevoeligheid voor zware metalen te testen bij zijn patiënten. Hij gebruikt ook geprovoceerde urinetesten waarbij gebruik gemaakt wordt van intraveneus DMPS en EDTA (chelatiemiddelen die zich binden met metalen en zo uit het lichaam afgescheiden worden via de urine). De twee meest belangrijke zware metalen zijn kwik en nikkel omdat zijn onderzoeksgroep aangetoond heeft dat het die metalen zijn die in vitro in simulatieexperimenten voor ME-patiënten zeer toxisch zijn. Nikkel komt in de bodem voor en komt zo binnen in de voedselketen.

Tandvullingen met amalgaam vormen een bron van kwik en Dr. de Meirleir stelt soms (<10% van de gevallen) voor om deze zorgvuldig te verwijderen – vooral indien de patiënt gevoelig blijkt te zijn voor kwik. Uit "in vitro" onderzoeken ziet men dat bij ME/CVS-patiënten de gevoeligheid voor de toxische effecten van kwik in hoge mate is toegenomen.

Bij bepaalde patiënten vond hij ook palladium en uitgaande van de toename hiervan kon Dr. de Meirleir zelfs met hoge precisie vaststellen in welke regio (in België) de patiënt woont. Verhoogde spiegels van metalen zijn waarschijnlijk te wijten aan verhoogde opname via de darmen (darmsymbiose – cfr werk van Prof. Geffart - Bordeaux) en aan verworven en/of genetische afwijkingen in bepaalde ontgiftende proteïnes zoals "multidrug-resistance protein 1", een eiwit dat beschermt tegen opstapeling van toxische stoffen (MRP1).

Dr. de Meirleir maakt zelden gebruik van farmacologische chelators (DMPS of DMSA). Hij verkiest eerder combinaties van natuurlijke middelen die metalen binden en elimineren via de nier. In België hebben deze producten de volgende namen:

  • TMD (Toxic Metal Detox).
  • HMP (Heavy Metal Protect).

Deze producten bevatten:

  1. GSH (gereduceerd glutathion)
  2. Alfa liponzuur (tiotic)
  3. SOD (Superoxide dismutase)
  4. Selenomethionine
  5. Vitamine E (DL-alpha-tocopherol)
  6. Pycnogenol en SmeetsenGraas (biologisch actieve stof uit zaden van druiven)
  7. Vitamine B2 (Riboflavine)
  8. Mycelium shii take (geatomiseerd)
  9. Wilgenextract

 

Glutathione

Intracellulair L-Glutathion is meestal laag bij ME-patiënten (diverse publicaties). Glutathion speelt een rol bij de ontgiftingsprocessen van het lichaam. Een glutathiontekort kan gecompenseerd worden door inname van "lipoceutical glutathione" (vloeibaar onder liposomenvorm). Andere orale vormen van glutathion blijken niet doeltreffend te zijn, omdat dit kleine peptide in de darm afgebroken wordt. Het metabolisme via opname door de huid is niet stabiel. Intraveneuze toediening is een alternatief, maar op die manier blijft glutathion niet lang in het lichaam. N-acetyl-cysteïne is ook in staat om het intracellulair glutathion op te drijven, maar dan heeft men grote dosissen nodig en Acetylcyteïne kan nogal agressief zijn voor het maagslijmvlies.

Voedingssupplementen

Van de volgende voedingssupplementen (niet beperkende lijst) is door onderzoekers aangetoond dat ze heilzaam kunnen zijn voor ME-patiënten en eventueel kunnen passen in een geïndividualiseerd behandelplan:

  • Lipoceutical glutathione
  • Vitamine C
  • Alfa liponzuur
  •  Coenzyme Q10 
  • Alkaliserende producten (zoals natriumbicarbonaat) 
  • Acetyl-L-carnitine

 

Nexavir en vitamine B12

Een ander middel dat met succes wordt gebruikt (sedert eind jaren '80 in de VS) is het antivirale middel Nexavir (Kutapressin). Het blijkt doeltreffend te zijn als het toegediend wordt middels subcutane (onderhuidse) injecties, gecombineerd met vitamine B12. In een Amerikaanse studie met in hoofdzaak ME/CVS-patiënten reageerde een significant groter aantal positief in de actieve versus deze in de placebogroep.

Naar Dr. de Meirleir zijn ervaring zou bij gebruik van Nexavir ongeveer de helft van de patiënten pijnvrij worden na 2-3 maanden. Bij velen normaliseert de slaap zich reeds na 3 dagen. Nexavir wordt gemaakt uit varkenslever. Het vermindert de (hyper)activering van het immuunsysteem en werkt waarschijnlijk via de CCR5 receptoren (inhibitie). CCR5 is een chemokine receptor die een rol speelt in het inflammatoire antwoord op infecties en het is een coreceptor bij viraleinfecties. Kutapressin werd reeds voor de tweede wereldoorlog gebruikt tegen herpesinfecties.

De vitamine B12 injecties (10 mg.) dienen tweemaal per week toegediend te worden in de vorm van methylcobalamine of hydroxycobalamine (de meeste B12-spuiten bevatten slechts 1 mg.). B12 is in staat stikstofoxide te neutraliseren, wat leidt tot minder brainfog (hersenmist) en een betere doorbloeding naar de extremiteiten. De binding van B12 met ONOO- (is geoxideerd NO en is een sterke vrij radikaal) is een belangrijke troef in de behandeling van een groot deel van de ME-patiënten.
De meeste huisartsen kennen vitamine B12 alleen als indicatie voor vitamine B12-deficiëntie; hier wordt het gebruikt als middel om een zeer sterk vrij radikaal te neutraliseren.

Isoprinosine en inosine

Isoprinosine, een medicijn dat het immuunsysteem moduleert en het aantal "natural killercellen" doet stijgen, blijkt effectief te zijn. De basis-aminozuurversie van m.n. inosine blijkt echter op het eerste gezicht ook effectief te zijn.

HHV6 (Human herpes virus 6, type A)

De rol van HHV-6A in ME/CVS wordt tegenwoordig vaak besproken. Een deel van de patiënten heeft een milde vorm van HHV6A-encefalitis (hersenontsteking). HHV6A kan met immuunmodulatoren of antivirale middelen behandeld worden ( b.v. Valcyte). HHV6A wordt gelinkt aan neurologische symptomen in associatie met extreme vermoeidheid en weinig pijn. Patiënten met HHV-6A behoren meestal tot de groep mensen uit de leeftijdsklasse 15-35 jaar. Volgens dr. de Meirleir bestaat er geen bewijs dat herpes virussen de oorzaak zijn van ME/CVS, maar er kan wel sprake zijn van reactivatie of van co-infectie.

Mycoplasma

Mycoplasma infecties (mycoplasma's zijn een soort bacteriën zonder celwand) komen voor bij patiënten met een laag aantal Natural Killer- en/of T-cellen. Mycoplasma maakt antigenen vrij die de immuunfunctie ontregelen. Antibiotica (zoals b.v. doxycycline) werden succesvol toegepast in de behandeling van mycoplasma's, maar het is tot op heden onduidelijk, of dit toe te schrijven is aan het gunstige effect van deze antibiotica op de mycoplasma zelf, dan wel op andere micro-organismen of ingewandsbacteriën.
 

Chlamydia pneumoniae
 

Actieve chlamydia pneumoniae infectie (IgA+) wordt bij een bepaalde groep patiënten vastgesteld. Het stimuleert "heat shock proteïnes", wat leidt tot een activering van het immuunsysteem. Het laat zich gemakkelijk behandelen met antibiotica.

Rickettsia, Bartonella en Coxiella

8 à 10% van de patiënten van Dr. de Meirleir hebben een actieve vorm van een Rickettsia, Bartonella of Coxiella-infectie. Deze infecties worden door teken – ook degene die op honden en katten zitten -overgedragen. Slechts 17% onder hen herinnert zich ooit een tekenbeet gekregen te hebben en deze infecties worden dan ook vaak over het hoofd gezien. Teken kunnen veelsoortige virussen en andere infecties met zich mee dragen. In een Australisch onderzoek werden veel ME-patiënten gevonden met chronische Rickettsia infecties.

Candida

Candida schimmel infecties worden eveneens gevonden en getest via IgG. Een recente studie toonde bij 20% van de patiënten een verhoogd candidaniveau aan. Een candida infectie wordt behandeld met een specifiek dieet en met anti-schimmelmedicatie. De klassike medicatie tegen schimmels/gist werkt vaak niet en daarom worden ook andere - niet klassieke- middelen gebruikt die wel effectief blijken te zijn.

Mycotoxines

Sommige patiënten worden ziek door mycotoxines. Dit zijn toxines (giftige stoffen) die geproduceerd worden in het milieu of de omgeving waar men woont. Dr. de Meirleir zoekt naar mycotoxines als twee mensen in dezelfde woning last hebben van ME/CVS, of wanneer hun symptomen opmerkelijk afnemen als zij het huis voor enkele dagen verlaten. Dit verschijnsel komt nogal eens voor in slecht geventileerde woningen en hebben een immuunmodulerend effect. Bij bepaalde patiënten werd in huis Aspergillus Niger aangetroffen. Mycotoxines tasten de glutathion reserves aan. Glutathion helpt bij hetverwijderen van mycotoxines uit de cellen.

De schildklierfunctie

Hoewel normale bloedtesten anders uitwijzen is de schildklierfunctie bij ME/CVS patiënten toch verstoord. Er is sprake van zowel een slechte omzetting van T4 naar T3 als een perifere weerstand tegen T3. Perifere resistentie komt voor bij alle auto-immuunziekten. Het lijkt erop dat na enige tijd bij de patiënten een afbraak optreedt van de T3-receptoren. Wanneer de ziekte lang bestaat (20-25 jaar) kan het gewicht van de patiënt constant toenemen zelfs met een extreem dieet met weinig calorieën, omdat de weefsels ongevoelig geworden zijn voor T3. In Medical Hypothesis publiceerde de groep van Dr. de Meirleir dat ze een eiwit gevonden hadden de bij ME-patiënten meer tot expressie zou komen en een homologie van 98% heeft met een deel van de T3 receptor. Het bindt zich met deze receptor en het gaat in competitie met T3. Dr. de Meirleir raadt daarom in sommige gevallen een behandeling aan met zuiver T3: te startenmet hele kleine hoeveelheden en dan langzaam te verhogen. Dit is een behandeling die enkel door een specialist ingesteld mag worden.

Slaap

Slaapproblemen komen vaak voor bij dit type patiënten. De bedoeling is zoveel mogelijk de oorzaak hiervan op te sporen en de bron van het probleem weg te nemen. Patiënten die antivirale middelen nemen slapen soms weer na enkele dagen normaal. Is de slaapcyclus verplaatst naar de dag dan wordt soms melatonine aangeraden (3-6 mg.). Rivotril (een oud anti-epilepticum) werkt bij velen. Wanneer er een indicatie is voor andere slaapabnormaliteiten (zoals Restless Legg Syndrome en slaapapneu) is een slaapstudie in een slaaplaboratorium noodzakelijk.

Prof. Kenny De Meirleir
Himmunitas vzw
de tyraslaan 111
1120 Neder-Over-heembeek
Belgie
tel: 02/266 87 40


 

Het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS): een biologische benadering
P. Englebienne en K. De Meirleir 2002

 
Inleiding
CVS verschilt van chronische vermoeidheid door het voorkomen, naast vermoeidheid, van andere klachten zoals hoofdpijn, spier- en gewrichtspijn en gezwollen lymfeklieren maar ook door de ernst en duur van de symptomen.  CVS kan erg variëren.  Sommige patiënten belanden in een rolstoel of zijn bedlegerig; de sociale, economische en maatschappelijke implicaties kunnen dan ook zeer zwaar zijn.
Om de diagnose te stellen, worden alle andere mogelijkheden uitgesloten.  De symptomen waarop men zich baseert komen ook voor bij verschillende andere aandoeningen zoals bij depressieve stoornissen.  Het is dus van belang biologische markers te vinden die de differentiaaldiagnose tussen CVS en bijvoorbeeld depressieve stoornissen, vastleggen.
 
Definitie CVS
In totaal werden over de jaren vijf definities voor CVS ontwikkeld, elk met hun eigen specifieke kenmerken.  De twee meest verspreide en meest gebruikte definities werden ontwikkeld in de ‘Centers for Disease Control and Prevention (CDC)’ In Atlanta (USA); de eerste in 1988 (Holmes et al., 1988), een tweede in 1994 (Fukuda et al., 1994).  In tabel 1 staan de CDC criteria van 1994 beschreven.  Deze onderzoeksdefinities hadden als belangrijkste doel een gelijke groep te onderscheiden waarop men wetenschappelijk onderzoek kon doen.
 
Tabel 1 : Criteria van CVS naar Fukuda et al (1994)
 
1.      Chronische vermoeidheid wordt hier gedefinieerd als een zelfgerapporteerde, klinisch geëvalueerde en lichamelijk onverklaarbare aanhoudende of terugkerende chronische vermoeidheid die meer dan zes maanden aanwezig is en die niet het resultaat is van voortdurende inspanning, een nieuw of duidelijk begin heeft, niet aanzienlijk verbeterd door rust en heeft geleid tot een sterke afname van vroegere niveaus van beroepsmatig, sociaal of persoonlijk functioneren.
2.      De chronische vermoeidheid wordt gekarakteriseerd door minstens 4 van de volgende symptomen:
–       zelfgerapporteerde beperkingen in korte termijn geheugen- of concentratieproblemen;
–       keelpijn;
–       gevoelige hals- of okselklieren;
–       spierpijn;
–       gewrichtspijn zonder zwelling of roodheid;
–       hoofdpijn van verschillende types, patronen of ernst;
–       niet herstellende slaap;
–       algemene malaiseklachten na een inspanning, die langer dan 24 uur aanhouden.
 
Er zijn duidelijke verschillen tussen de definities.  Als gevolg verschilt de prevalentie ook aanzienlijk naargelang de gebruikte criteria.  De onderzoekscriteria zijn gericht op klachten en wetenschappelijk onderzoek wat direct ook de problemen van de definities aanduidt.  Recent werden nieuwe criteria voorgesteld, de zogenaamde Canadese criteria die zich specifiek richten op klinisch werk, dus op artsen en andere medische hulpverleners.  Deze laatste ontwikkelde criteria zijn niet gericht op onderzoek.
 
Ontstaansmechanismen
In de loop der jaren werd veel onderzoek gedaan naar de oorzakelijke verbanden tussen infecties en CVS.  De studies gaven verschillende resultaten alhoewel sommige hypothesen werden weerhouden. 
Uit onderzoek blijkt de kans op een nieuwe infectie, verantwoordelijk voor het ontstaan van CVS, zeer onwaarschijnlijk en gaat het eerder om een reactivatie.
Het niet kunnen aantonen van een virale infectie betekent niet noodzakelijk dat er geen infectie is geweest.  Levy stelde het ‘hit and run’-effect voor waarbij een virus het lichaam besmet, immuunabnormaliteiten veroorzaakt en dan geëlimineerd wordt waarbij de abnormaliteiten aanwezig blijven.  Andere hypothesen stellen dat bacteriële infecties zoals Brucella en Chlamydia pneumoniae belangrijk kunnen zijn.  Ook Mycoplasma-infecties worden vaak gevonden.  Ongeveer 60% van de CVS-patiënten blijkt geïnfecteerd met minstens één van deze opportunistische infecties. 
In een bepaalde studie bleek dat 72% van de patiënten een infectie rapporteren bij het begin van hun CVS-symptomen en dit resultaat wordt bevestigd door andere wetenschappers.  Bovendien toonden De Becker et al. (2002) aan dat de combinatie tussen een infectieuze factor en niet-infectieuze factor meestal het begin kenmerkt.
 
Andere resultaten leidde tot de hypothese dat een langdurige stresstoestand veranderingen kan teweegbrengen in het stress-systeem van het lichaam (o.a. verhoogde cortisol) wat op zijn beurt ook immunologische gevolgen heeft.  In deze toestand is men meer vatbaar voor infecties. 
Als men de wetenschappelijk literatuur bekijkt zijn is een zwak immuunsysteem [slecht verdedigingsmechanismen in de cellen en verhoogde immuunactiviteit] het meest consistent gerapporteerd bij CVS-patiënten.  Bovendien is er een verhoogde kans op een allergie met een langdurige onevenwicht in het immuunsysteem. 
 
Biologische markers
Reeds lange tijd werd gezocht naar biologische of objectieve kenmerken van CVS.  Er werden een aantal biologische afwijkingen gevonden die niet aanwezig waren bij de controlegroepen.  Toch waren geen van deze abnormaliteiten echt specifiek.  Nochtans is het van groot belang dat eventuele biologische merkers worden gevonden aangezien ze de (h)erkenning bevorderen en ook de diagnosestelling.
 
In 1997 werd aan de universiteit van Philadelphia (USA) een abnormale vorm van een bepaald eiwit (RNase L) gevonden.  Deze resultaten werden bevestigd aan de Vrije Universiteit Brussel.  Tot op heden is dit de enige effectieve, snel uitvoerbare test die beschikbaar is ter ondersteuning van de diagnose van CVS.   
 
Ribonuclease L (RNase L) is één van de sleutelenzymes die geïnduceerd worden door interferon.  Interferon is een alarmsignaal dat afgaat bij een aanval van o.a. bacteriën en virussen.  Het RNase L eiwit heeft normaal gesproken een moleculair gewicht van 83 kDa.  Eens geactiveerd gedraagt RNase L zich als een schaar om aanvallers te vernietigen (en zo de infectie te stoppen) en op hetzelfde moment zet het de geïnfecteerde cel aan tot spontane celdood (apoptose).  Hierdoor wordt de infectie bestreden en geneest de persoon.

In de immuuncellen van de CVS patiënten wordt het RNase L gesplitst door proteasen.  Proteasen zijn afbrekers en behoren normaal gesproken bij de normale afbraakprocessen in het lichaam.  Eens gesplitst ontstaat er een lagere gewichtsvorm van RNase L (LMW) maar deze vorm bezit echter onvoldoende goed werkende functies met als gevolg verhoging in het knippen van aanvallers (virussen en bacteriën).  Bovendien zullen sommige van de LMW RNase L fragmenten zich binden aan verkeerde poorten en zo de channelopathy veroorzaken (Figuur 3).  Normaal gesproken worden die poorten door andere stoffen bezet en verloopt alles in het lichaam zoals het hoort.  Door het bezetten van de verkeerde poorten, kunnen een aantal lichaamsfuncties niet meer correct verlopen.

De voorgaande bevindingen hebben geleid tot een coherente theorie die wordt gepresenteerd in het boek ‘Chronic Fatigue Syndrome: a biological approach’ door P. Englebienne en K. De Meirleir (2002).  De theorie maakt in de eerste plaats een onderscheid tussen voorbeschikkende, uitlokkende en onderhoudende factoren zoals ook al gesuggereerd door andere onderzoekers en wetenschappers.  Dit deel zal zich toespitsen op het biologisch deel van de theorie zoals beschreven in het boek.
 
De voorgestelde immuniteitsveranderingen kunnen veroorzaakt worden door ten minste 7 uitlokkende factoren:
Stress in de lichaamscellen kan veroorzaakt worden door bloedtransfusies of langdurige blootstelling aan stralingen zoals ons team meermaals klinisch heeft vastgesteld.
Verschillende toxinen zoals zware metalen, organofosfaten en PCP kunnen immuundysfuncties veroorzaken.
Sommige acute virale infecties veroorzaken een zwakke immuniteit voor langere tijd.  Dit geeft de mogelijkheid aan opportunistische infecties om (her) op te flakkeren.
Langdurige fysieke of mentale stress heeft een negatieve impact op de immuniteit.
Zwangerschap en fysiologisch/ pathologische situaties waarbij hoge oestrogenen niveaus aanwezig zijn, brengt de immuniteit in onevenwicht. Dit onevenwicht zorgt voor een verhoogde kans op allergieën.  Lage niveau’s oestrogeen verbeteren de immuniteit terwijl hogere dosissen (zoals gevonden tijdens een zwangerschap) de immuniteit onder druk zet.
Infecties die moeilijk verdwijnen en dus langdurig het lichaam bezetten veroorzaken dezelfde verschuiving van de immuniteit balans.
Een allergische persoon heeft meer kans om opportunistische infecties binnen te krijgen.
 
Al deze uitlokkende factoren veroorzaken immunologische veranderingen zoals steeds terugkerende virale activiteit, activatie van de defensiemechanismen en abnormaliteiten die fluctueren in de tijd.  De verhoogde activiteit van het RNase L systeem is een indicatie voor een slechtere algemene gezondheidstoestand.
De steeds terugkerende virale activiteit is waarschijnlijk verantwoordelijk voor de griep-achtige symptomen en de gevoelige lymfeklieren.  Tezelfdertijd maken zwakke aanvallers het RNase L systeem kwetsbaar en veroorzaken ook een vermindering in RLI.  Dit RLI is de “uit”-knop van het defensiesysteem in het lichaam.  Dit heeft als gevolg dat het RNase L systeem in een hogere versnelling gaat waardoor er meer poorten bezet worden door de verkeerde stoffen (channelopathy).  Deze channelopathy is klinisch belangrijk want het kan verschillende symptomen, verklaren zoals nachtzweten en verlaging van de pijndrempel.
Deze channelopathy veroorzaakt op zijn beurt natuurlijk een aantal veranderingen in het lichaam die leiden tot spierzwakte, centrale vermoeidheid en slaapproblemen. 
Door de vermindering van de “uit”-knop (RLI) en verhoogde RNase L-activiteit worden een aantal andere processen vertraagd zoals de eiwitsynthese waardoor men traag recupereert na een inspanning.
Uiteindelijk kom je in een vicieuze cirkel terecht waarbij niet alleen de defensie ontregelt is maar ook andere lichaamsprocessen aangetast worden.
 
De visie van het team onder leiding van Prof. Dr. K. De Meirleir bestaat natuurlijk uit meer dan alleen de bovenvermelde biologische theorie.  Zoals uit onderzoek van andere wetenschappers blijkt, vinden ook wij de achtergrond van de patiënt belangrijk.  Voortbeschikkende factoren worden dan ook in rekening gebracht.  Deze factoren kunnen genetisch van aard zijn, maar ook uit mentale uitdagingen bestaan.  Bij langdurige mentale uitdagingen valt het evenwicht tussen draagkracht en draaglast uit balans.  Allerlei factoren kunnen daarbij een rol spelen zoals perfectionisme, werkomstandigheden, privéproblemen en/ of ingrijpende levensgebeurtenissen. 
 
Als samenvatting kan men de theorie als volgt beschrijven:
Voortbeschikkende factoren leiden tot kwetsbaarheid van lichaam op stress.  Wanneer in de kwetsbare toestand uitlokkende factoren en dus extra stress wordt toegevoegd, kan het lichaam zijn veerkrachtigheid verliezen en CVS ontwikkelen.  Dit leidt tot een aantal biologische veranderingen zoals uitgebreid beschreven in het boek van P. Englebienne en K. De Meirleir.  Als volhardende factoren beschouwen we de opportunistische infectie en in de tweede plaats mogelijke psychologische fenomenen zoals ziektewinst.
 
Elke Van Hoof
Doctor in de Psychologische Wetenschappen
Vrije Universiteit Brussel