Loading

Zware metalen en het chronische vermoeidheids syndroom

video

Hoorzitting met prof. Kenny De Meirleir, Menselijke Fysiologie, 

Vrije Universiteit Brussel (hoorzitting van 5 maart 2001)

Prof. Kenny De Meirleir:
Toen ik mij in 1990 begon te concentreren op het chronische vermoeidheidssyndroom, schatte ik de incidentie op ongeveer 13.000 patiënten of 1,3 per duizend mensen. Nu is dat cijfer opgelopen tot 4 per duizend, wat overeenkomt met 30.000 tot 40.000 mensen. Die toename is heus niet alleen het gevolg van een betere registratie.

Wat is het chronische vermoeidheidssyndroom precies? Het is een aandoening met vermoeidheid als hoofdsymptoom. Daarnaast merken we dat de patiënten slecht herstellen na een minimale inspanning en dat ze minstens de helft van hun fysieke en intellectuele capaciteiten verliezen. Daarnaast zijn er nog een aantal organische en psychiatrische symptomen.

In 1998 en 1994 is een definitie verschenen in gerenommeerde Amerikaanse tijdschriften, telkens gesubsidieerd door het Centre for Disease Control uit Atlanta. Naast de al genoemde symptomen, heeft men het ook over: zware concentratiestoornis, pijnlijke of gezwollen lymfeklieren, spier-, keel-, gewrichts-, en hoofdpijn. We merken eveneens dat de slaap onvoldoende recupereert en dat patiënten na een korte en intensieve inspanning vaak een week het bed moeten houden. Een disproportionele situatie.

De heer Komaroff van de Harvard Medical School heeft in 1992 gesuggereerd dat er vijf factoren zijn die het immuunsysteem verstoren en zo slapende virussen wakker maken. Toxines, allergieën, stress, lymofotrope virussen en chronische stoornissen van psychiatrische aard activeren het immuunsysteem waardoor bepaalde symptomen de kop opsteken. Het model van Komaroff was het eerste, maar het verklaart niet waarom de situatie na verloop van tijd niet terug normaal wordt.

In een poging te beschrijven wat er zich precies in de patiënten afspeelt, hebben we een subgroep ontdekt. We ontdekten bij een tiental families met minstens twee patiënten dat iemand blootgesteld was aan pentachlorophenol (PCP). Al deze mensen leden vijftien tot twintig jaar later aan het chronische vermoeidheidssyndroom. Na een PCP-intoxicatie merken we veranderingen in het immuunsysteem waardoor de kans op infectie vergroot. Er is dus een relatie tussen toxines en het chronische vermoeidheidssyndroom.

Zware metalen

Er zijn al verschillende publicaties waarin wordt aangetoond dat zink, cadmium, chroom, lood, kwik en nikkel ervoor zorgen dat het immuunsysteem wordt aangetast waardoor infecties niet meer geëlimineerd worden. In een familie die gebouwd heeft op een plaats waar voorheen arsenicum werd gestort, merken we dat het immuunsysteem op een vergelijkbare manier aangetast is. Proeven met dieren hebben dat ook al aangetoond.
 

Vervolgens moet het verband tussen het chronische vermoeidheidssyndroom en opportunistische infecties aangetoond worden. Bij een groep van 272 patiënten hebben
we de incidentie van chronische mycoplasma-infecties nagegaan en die bedroeg 68,7 percent. Bij twee controlegroepen bedroeg die incidentie minder dan 10 percent.


We vinden alle soorten infecties. Bij sommige mensen komen zelfs twee of drie infecties voor en bij 17 percent vinden we multipele infecties. Er zijn 7 zogenaamde beginfactoren die aanleiding kunnen geven tot het chronische vermoeidheidssyndroom, met name zwangerschap, een aantal isotrope virussen, langdurige stress, overmatige fysieke activiteit, allerlei infecties, transfusies, allergische reacties en zware metalen, fosfaten en PCB's.

Die factoren laten het immuunsysteem eveneens slechter functioneren. Als er een cellulaire dysfunctie is, treden er infecties op die een afwijking in het immuunsysteem vastzetten en het onmogelijk maken om tot de normale toestand terug te keren.

  

Dhr Jan Van Duppen:
De caspaseactiviteit verhoogt waardoor de apoptose stijgt. Hoe werkt dat?

Prof. Kenny De Meirleir: Caspasen en calpaine worden geïnduceerd door cellulaire stress die leidt naar apoptose. Door een intracellulaire stoornis is er meer calciuminflux. Calcium zal calpaine verder activeren, waardoor sommige caspasen geinhibeerd worden en dus apoptose blokkeren. Binnen de cel-eiwitten die door die enzymen gesplitst worden, is het STAT 1 die het signaal van interferon-gamma binnen de immuun cellen draagt en daardoor gebeurt de Th1 naar Th2 shift.



Spijtig genoeg wordt het chronische vermoeidheidssyndroom vaak psychosomatisch genoemd. Het is echter eerder een onmacht van de geneeskunde. We begrijpen momenteel hoe de aandoening in elkaar zit.

In de beginfase neemt de apoptose toe. Apoptose is het beeindigen van  het celleven. In een verdere evolutie wordt die apoptose geblokkeerd en verdwijnt het signaal van interferon, omdat het eiwit dat het intracellulair signaal van interferon naar de nucleus vervoert (datapoptose transporteert) vernietigd wordt. Dat geeft aanleiding tot meer en meer infecties.

Dit proces speelt zich af op alle niveaus (in het centrale zenuwstelsel, de spiercellen, de witte bloedcellen enzovoort). Sommige patiënten die lijden aan het chronische
vermoeidheidssyndroom ontwikkelen epilepsie. We stellen vast dat de meeste patiënten een lichte vorm van epilepsie hebben. Dat leidt tot slaapstoornissen en een situatie waarin de vermoeidheid toeneemt omdat men niet meer recupereert.

Dhr Felix Strackx:
In hoeverre wordt spierzwakte bepaald door het onvermogen om magnesium  op te nemen ?

Prof. Kenny De Meirleir:
De magnesiuminflux wordt vervangen door calcium. Er bestaat een omgekeerde relatie tussen extracellulair calcium en spierpijn. De spierpijn en -zwakte
nemen toe met meer en meer calcium. Magnesium is een belangrijk intracellulair ion dat door channelopathy verloren gaat. Dat wordt door calcium vervangen om het  ionenevenwicht te herstellen. Het probleem ligt in de channelopathy. Er is een directe relatie tussen channelopathy en spierzwakte. Hoe uitgesprokener die relatie aanwezig is, hoe meer de spierzwakte voorkomt.



Dhr Felix Strackx
: Hoeveel tijd is er verlopen tussen het contact met zware metalen en het uitbreken  van de symptomen?

Prof. Kenny De Meirleir:
Het gaat hier om jaren, maar dat hangt ook van de blootstelling af. In het geval van PCP-intoxicatie is het gemakkelijk: tot 1984 of 1986 bevatten vernis en bepaalde verven PCP's, nadien zijn die er uit gehaald. De acute gevallen hebben zich in de periode voordien voorgedaan.
Bij chronische gevallen nu kan er een PCP-intoxicatie zijn, maar telkens is de vernis of de verf ouder dan van 1985. Maar dat is niet bewezen. De enige bewezen gevallen zijn die waar professor Schepens in Antwerpen de metingen heeft verricht bij mensen die acuut ziek geworden zijn en bij wie men een verhoging gevonden heeft in het bloed. Direct aansluitend is de symptomatologie van de ziekte begonnen. Bij al die patiënten hebben we mycoplasma infecties gevonden.

DhrJohan Malcorps, voorzitter: Wat met de verdere opvolging? Op initiatief van minister Van-denbroucke komen er medische centra. Moeten die zich ook bezig houden met het probleem dat u aanhaalt: het opsporen van mycoplasma's, eventueel antibacteriële behandeling. Is er voldoende rekening gehouden met externe factoren?

Prof. Kenny De Meirleir:
In de wettelijke context zijn enkel revalidatiecentra mogelijk. Bij een ziekte gaat het echter om symptomen, een diagnose, een therapie en dan pas om revalidatie. Aan diagnose en therapie wordt te weinig aandacht besteed.

Dhr Johan Malcorps: Er zijn twee denkrichtingen: Sommigen dragen vooral psychosomatische factoren aan, volgens u spelen externe factoren toch ook een zeer belangrijke rol.

Prof. Kenny De Meirleir:
Ook langdurige mentale stress kan leiden tot immunologische veranderingen. Revalidatie is pas mogelijk als er een model voorhanden is.

Dhr Johan Malcorps:
We zullen, binnen onze bevoegdheden, proberen rekening te houden met de bevindingen van professor De Meirleir.

(c) 2001 Vlaams parlement
VLAAMS PARLEMENT MAATSCHAPPELIJKE BELEIDSNOTA   -  Milieu en gezondheid

EDTA      Ethylene Diamine Tetraacetic Acid   chelation of heavy metals
 

The efficacy of a chelating agent in binding a given metal in a biological system depends on the binding constants of the chelator for the particular metals in the system, the concentration of the metals, and the presence and concentrations of other ligands competing for the metals in question. In this study, we make a comparison of the in vitro binding constants for the chelator, ethylenediaminetetraacetic acid, with the quantitative urinary excretion of the metals measured before and after EDTA infusion in 16 patients. There were significant increases in lead, zinc, cadmium, and calcium, and these increases roughly corresponded to the expected relative increases predicted by the EDTA-metal-binding constants as measured in vitro. There were no significant increases in urinary cobalt, chromium, or copper as a result of EDTA infusion. The actual increase in cobalt could be entirely attributed to the cobalt content of the cyanocobalamin that was added to the infusion. Although copper did increase in the post-EDTA specimens, the increase was not statistically significant. In the case of magnesium, there was a net retention of approximately 85% following chelation. These data demonstrate that EDTA chelation therapy results in significantly increased urinary losses of lead, zinc, cadmium, and calcium following EDTA chelation therapy. There were no significant changes in cobalt, chromium, or copper and a retention of magnesium. These effects are likely to have significant effects on nutrient concentrations and interactions and partially explain the clinical improvements seen in patients undergoing EDTA chelation therapy.

 

Chelation therapy will remove excessive levels of 13 minerals from your body -- lead, mercury, nickel, cadmium, and aluminum -- all toxic minerals.  It also will remove some good minerals from your body as well -- such as chromium, copper, iron, magnesium, manganese, and calcium.  It is important to take mineral supplements to counteract this while on chelation therapy.

What happens if you take chelation therapy for several months and your chest pain disappears, you're able to walk up a mountain, you feel wonderful and have thrown your nitroglycerine tablets away, and as far as you're concerned, you're cured?  What will happen to you?  If you do nothing after chelation therapy, surely and slowly your disease process will return upon you.