De drie fases van CVS/ME volgens Dr Cheney:
1
Infectiefase
2 Vergiftigingsfase
3 Beschadiging hypothalamus
Volgens Cheney kan het ziekteverloop van CVS/ME opgedeeld worden in drie fasen:
1 De infectiefase, waarbij het immuunsysteem subtiel veranderd wordt
2 De vergiftigingsfase waarin gifstoffen zich in het lichaam op hopen
3 De fase
waarin gifstofconcentraties in het lichaam zo hoog zijn geworden dat de dieper
gelegen hersendelen zoals de hypothalamus beschadigd worden.
De
visie van Dr Cheney
video
Dr
Paul Cheney doet al meer dan 20 jaar onderzoek op het gebied van CVS/ME en heeft
al meer dan 5000 patienten in zijn kliniek in North Carolina behandeld. Volgens
Cheney kan het ziekteverloop van CVS/ME opgedeeld worden in drie fasen:
Fase 1: De patiënt wordt getroffen door een intracellulaire infectie
waardoor het immuunsysteem wordt geactiveerd. Door deze infectie wordt de
werking van het immuunsysteem subtiel veranderd. Het RNase-L virale systeem
vormt de eerste verdediging tegen intracellulaire infecties. Het blokkeert de
replicatie van virussen maar verstoort daarnaast de eiwit productie in het
gehele lichaam. Gelukkig blijft het RNase-L enzym bij gezonde mensen maar heel
kort actief. Bij CVS/ME patiënten ligt dat anders. Door een stoornis bij CVS/ME
patiënten is het RNase-L enzym vele malen actiever dan normaal en blijft
bovendien ook veel langer werkzaam dan normaal. Hierdoor wordt de
ontgiftingscapaciteit van de lever ernstig verstoord.
Fase 2: De lever is niet meer in staat om de toxines (gifstoffen) die
van buiten afkomstig zijn, maar ook door het lichaam zelf gemaakt (vooral in de
darmen) worden, te verwijderen, waardoor deze toxines in het lichaam achter
blijven. De leverontgiftingscapaciteit gaat hierdoor nog verder achteruit. Maar
ook op cellulairniveau gaat er van alles mis. De werking van de mitochondria
(energie centrales binnen de cel) wordt verstoord waardoor er minder ATP
(bio-energie) wordt geproduceerd. Ernstige vermoeidheid is het gevolg.
Fase 3: Er zijn zoveel gifstoffen in het lichaam achter gebleven dat de
dieper gelegen delen van de hersenen, waaronder de hypothalamus, worden
beschadigd. Dit heeft een domino effect op het verloop van de ziekte: er
ontstaan klachten vanuit het centrale zenuwstelsel, het hormonale systeem en de
stofwisseling. Het lichaam kan hierdoor niet meer goed reageren op lichamelijke
of geestelijke stress, er ontstaan problemen met de bloeddruk, en de regulering
van het glucoseniveau en de vochthuishouding.
Het doorlopen van deze drie fasen duurt in het algemeen vele jaren. De patiënt
is gedurende die tijd vaak ernstig ziek. Zo ziek zelfs dat het lichaam denkt dat
het te maken heeft met een catastrofe op wereldschaal (komeetinslag,
klimaatverandering, etc.). Hierdoor wordt het evolutieproces in het lichaam van
de patiënt versneld. Het lichaam probeert wanhopig te veranderen waardoor het
beter kan functioneren onder de "nieuwe omstandigheden". Een aantal genen worden
daarvoor opnieuw gerangschikt, dat gebeurt naar willekeur. Voor sommige
patiënten worden de (genen) kaarten goed geschud, zij knappen op, anderen hebben
minder geluk zij worden nog zieker.
Fase 1: de infectiefase
Virale of bacteriële fase
Volgens Dr Cheney openbaart CVS/ME zich door een virale of intracellulaire
(binnen de cel) bacteriële infectie. Door deze infectie produceert het lichaam
een immuunresponse waarmee getracht wordt om het virus of de bacterie te
vernietigen. De RNase-L antivirale verdediging vormt een onderdeel van deze
immuunresponse. Het RNase-L enzym wordt geactiveerd bij intracellulaire
pathogenen (ziekmakers) zoals het Epstein-Barr Virus (EBV), Cytomegalovirus
(CMV) en het Human Herpes Virus 6 (HHV-6). Maar ook door intracellulaire
bacteriële infecties zoals: Mycoplasma incognitus en Chlamymdia pneumoniae.
De
RNase-L antivirale verdediging
Het
RNase-L enzym voorkomt dat virussen zich kunnen dupliceren door het virale RNA te
vernietigen, maar RNase-L is niet in staat om cellen die reeds zijn geïnfecteerd
op te ruimen. Dit wordt gedaan door andere delen van het immuunsysteem. Helaas
kent het RNase-L enzym niet het onderscheid tussen het virale en het menselijke
RNA waardoor RNase-L in zijn geactiveerde vorm ook menselijke RNA vernietigd.
Hierdoor wordt de productie van eiwitten verstoord. Dit heeft nadelige gevolgen
voor elk proces in het lichaam en met name voor de processen in de lever. De
lever is nl. het orgaan dat de meeste eiwitten maakt. Vooral leverenzymen,
noodzakelijk voor ontgifting, hebben hierdoor veel te lijden. Hierdoor wordt de
leverfunctie ernstig verstoord. De lever zit functioneel (qua werking) tussen de
darmen en de bloedsomloop in. De lever moet voorkomen dat gifstoffen die we via
de voeding binnen krijgen, maar ook gifstoffen die in de darmen worden
geproduceerd, geneutraliseerd en afgevoerd worden. Bovendien zet de lever
bouwstoffen die we via de voeding binnen krijgen om in een (actieve) vorm die
door het lichaam gebruikt kan worden. Bij gezonde mensen, die geen CVS/ME
hebben, blijft het RNase-L enzym gelukkig maar korte tijd actief. Bij CVS/ME
patiënten ligt dat anders.
T-helper differentiatie
RNase-L enzym bij CVS/ME patiënten vaak verstoord
Door
verschillende stoornissen in het immuunsysteem is bij CVS/ME patiënten het
RNase-L enzym super actief en blijft het bovendien veel te lang geactiveerd. Bij
CVS/ME patiënten wordt er in het begin van de ziekte vaak een RNase-L enzym
aangetroffen van maar 37kDalton in plaats van de normale 80KDalton. Dit
lichtgewicht RNase-L enzym is vele malen actiever dan het normale enzym. De
verstoring van de eiwit produktie door RNase-L in het lichaam is een van de
voornaamste redenen waarom we ons ziek voelen als we de griep hebben.
Laboratorium onderzoek wijst uit dat het lichtgewicht RNase-L enzym, dat bij
veel CVS/ME patiënten wordt aangetroffen, de eiwit productie 60x sterker
verstoort dan normaal. Kunt u zich nu voorstellen hoe ziek CVS/ME patiënten zich
soms voelen!! RNase-L vormt bij virussen een eerste verdedigingslinie; er wordt
voor gezorgd dat virussen niet kunnen repliceren tot dat het T-helper1 (TH1)
systeem in zijn geheel is geactiveerd. TH1 is gespecialiseerd in het vernietigen
van intracellulaire virussen. Bij CVS/ME patiënten is de differentiatie van
T-Helper (TH) naar TH1 en TH2 vaak verstoord. Er worden te weinig TH1 cellen
gemaakt. Hierdoor kan een virale belasting langer blijven bestaan en blijft het
antivirale RNase-L systeem dan ook langer actief.
Klachten die horen bij Fase I
Aan
het begin van fase I ondervindt de patiënt vaak klachten zoals: zere keel,
temperatuurverhoging, opgezette lymfe klieren en vermoeidheid. De griep
verschijnselen die bij fase I horen worden, volgens Cheney, voornamelijk
veroorzaakt door het RNase-L enzym. Maar op het moment dat de koorts begint te
zakken en de klachten door de infectie verminderen ontstaan er ernstige
vermoeidheidsverschijnselen waarbij ook vaak spier- en gewrichtspijn optreedt.
Dit fenomeen wordt ook gezien bij kinderen die lijden aan het Reye's Syndroom.
Deze kinderen krijgen een infectie, en net als ze beter beginnen te worden
functioneert de lever niet meer waardoor zij aan een vergiftiging overlijden..
Sommige wetenschappers zien CVS/ME dan ook als een milde vorm van Reye's. Cheney
gaat er van uit dat leverontgiftingsstoornissen en de daarbij horende
vergiftigingsverschijnselen verantwoordelijk zijn voor het verergeren van de
klachten.
Fase 2: de vergiftigingsfase
Klachten die horen bij fase 2
Als
de patiënt over gaat van de infectie naar de vergiftigingsfase is er van een
virale of bacteriële infectie vaak niets meer te vinden. Wel is het zo dat het
immuunsysteem subtiel veranderd is waardoor intracellulaire infecties meer kans
hebben het lichaam te infecteren. In deze fase neemt het aantal lichtgewicht
RNase-L enzymen af en daalt ook de activiteit van dit antivirale systeem. De
vermoeidheidsklachten blijven echter bestaan en worden vaak nog erger. De
typische klachten die bij de vergiftigingsfase horen zijn: (1) vermoeidheid, of
beter gezegd: uitputting, (2) niet helder kunnen denken (Brain Fog) en (3)
gewrichts- en spierpijnen. De lichte temperatuursverhoging die tijdens fase I
optreedt, is in fase II in bijna alle gevallen verdwenen.
Fase II kent twee soorten inspanningsklachten: een vermoeidheid waardoor
dagelijkse klusjes zoals stofzuigen gewoon niet meer kunnen worden uitgevoerd,
maar er zijn ook onzichtbare grenzen bij een lichamelijke inspanning, Gaat de
patiënt over die inspanningsgrens heen dan nemen de klachten, soms pas na 1 - 2
dagen, enorm toe. De patiënt wordt hierdoor in fase 2 steeds verder in zijn
functioneren beperkt, te moe, te veel pijn, en kan niet meer goed nadenken.
Slechts ongeveer 5% van de patiënten heeft in fase 2 geen pijnklachten. Daar
waar mogelijk wordt, in de hier volgende paragraven, de mogelijke oorzaken
behandeld van de klachten die CVS/ME patiënten tijdens fase 2 ondervinden.
Brain Fog: een specifieke klacht van Fase 2
Onderzoek geeft aan dat 99% van alle CVS/ME patiënten op een gegeven moment in
het verloop van hun ziekte te maken krijgen met stoornissen die zij omschrijven
als Brain Fog, niet helder kunnen denken. Volgens Cheney is het niet meer helder
kunnen denken een typische fase 2 klacht, deze komt, volgens Cheney, in fase I
bijna niet voor.
Als deze patiënten verder onderzocht worden blijken de meeste patiënten te maken
te hebben met: (1) trager nadenken, (2) vermindert korte termijn geheugen, (3)
moeite bij het zoeken naar woorden en (4) problemen meerdere taken tegelijk te
doen.
De dieper gelegen hersendelen (subcortex) zijn verantwoordelijk voor het goed
uitvoeren van bovenstaande functies. Dit gedeelte van de hersenen regelt onder
meer ook de hartslag, de bloeddruk en andere basale lichaamsfuncties. Cheney
vermoedt dat de dieper gelegen subcortex bij CVS/ME patiënten beschadigd raakt
door de toxines die zich, vanwege ontgiftingsproblemen, in het lichaam ophopen.
De hersenbloed barrière (BBB) zou eigenlijk in staat moeten zijn deze toxines
tegen te houden, maar kennelijk werkt dit systeem niet voldoende. Sommigen,
zoals Drs Pruimboom, denken dat de BBB door een langdurige periode van infecties
meer doorlaatbaar geworden is waardoor gifstoffen een grotere kans krijgen de
hersenen binnen te dringen.
Het ontstaan en de progressie van ontgiftingsstoornissen bij CVS/ME
De
lever en de darmen (maar ook de nieren, de longen en de huid) zijn de
belangrijkste ontgiftingsorganen in het lichaam. De lever heeft de grootste
capaciteit. Het ontgiftingsproces van de lever verloopt in twee fasen. In fase 1
(biotransformatie) worden gifstoffen afgebroken of veranderd,. In fase 2
(conjugatie) worden gifstoffen of de door fase 1 veranderde gifstoffen oplosbaar
gemaakt waardoor ze door de nieren of via de gal uitgescheiden kunnen worden.
De stoffen die door fase 1 als tussenvorm worden gemaakt zijn vele malen
giftiger dan de originele gifstoffen die uit het lichaam verwijderd werden. Als
fase 1 te snel werkt, wat kan gebeuren bij een patiënt die veel bloot staat aan
gifstoffen, en fase 2 normaal of te traag verloopt, dan blijven deze super
toxines in het lichaam achter waar zij ernstige schade toebrengen.
Het super actieve RNase-L enzym vernietigt, zoals reeds is uitgelegd, viraal
maar ook menselijk RNA. Hierdoor worden alle processen in het lichaam verstoord,
maar vooral de proces waarbij veel eiwitten worden gemaakt. De
ontgiftingsfunctie van de lever wordt hierdoor zwaar getroffen omdat deze
functie voor een groot deel afhankelijk is van enzymen, en enzymen zijn
eiwitten. Doordat de lever zijn ontgiftingsfunctie niet meer goed uitvoert
bouwen gifstoffen zich op. Door deze opbouw van gifstoffen werken de belangrijke
lever enzymen nog slechter en gaat hierdoor de ontgiftingscapaciteit nog verder
achteruit. Een reguliere leverenzymenonderzoek die door de huisarts kan worden
uitgevoerd zegt niets over de ontgiftingscapaciteit. De reguliere levertest
geeft alleen aan of er leverenzymen in het bloed terecht zijn gekomen doordat
levercellen dood zijn gegaan door bijvoorbeeld overmatig alcohol gebruik. Het
zegt niets over functioneren van het ontgiftingssysteem. Daarom kan de reguliere
levertest binnen de normale waarden liggen terwijl de ontgiftingscapaciteit van
uw lever al 20% is gedaald.
Voor onderzoek naar de ontgiftingscapaciteit van de lever is een
leverfunctietest noodzakelijk waarbij de patiënt volgens een bepaald protocol
enkele gifstoffen slikt (aspirine, cafeïne, etc) waarna onderzocht wordt hoe
snel de lever in staat is deze gifstoffen uit het lichaam te verwijderen. De
leverfunctietest geeft inzicht hoe fase 1 en 2 van de lever functioneren. Met
deze gegevens kan een arts of therapeut een behandelingsadvies op maat maken.
Slecht zuurstof transport bij CVS/ME, een oorzaak van vermoeidheid
In
fase 2 ontstaan ook een groot aantal stoornissen die te maken hebben met het
metabolisme (stofwisseling). Een van deze stoornissen is een verminderd zuurstof
transport van de rode bloedlichaampjes (hemoglobine) naar het weefsel (dus ook
de spieren). Deze stoornis kan eenvoudig worden aangetoond door een CVS/ME
patiënt te laten uitademen en dan zijn adem zo lang mogelijk in te houden. In
70% van de CVS/ME gevallen houdt hij dat veel korter vol dan gezonde mensen, die
geen CVS/ME hebben. Als er via een pulsoximeter via bijvoorbeeld de vinger het
zuurstofgehalte in het bloed wordt gemeten dan ziet men bij CVS/ME patiënten
tijdens het inhouden van de adem een fenomeen dat we helemaal niet zouden
verwachten: het zuurstofgehalte in het bloed daalt niet, hetgeen we wel zouden
verwachten. Er is dus kennelijk wel zuurstof genoeg in het bloed, alleen wordt
het niet naar het weefsel getransporteerd. Het verstoorde zuurstof transport
naar cellulair weefsel kan de volgende oorzaken hebben.
- het hoge niveau aan gifstoffen waarvan een groot gedeelte bestaat uit vrije
radicalen, heeft in deze fase het functioneren van de cellen dermate
verstoord dat er een verzuring (acidose) binnen de cel optreedt Het lichaam
neutraliseert deze verzuring door het bloed meer basisch (alkalosis) te
maken. Dit laatste vermindert de capaciteit van het bloed om zuurstof te
transporteren.
- door een mitochondriale (energie centrales binnen de cel) disfunctie
(verstoring in de werking) wordt er minder ATP (bio-energie) gemaakt.
Hierdoor zakt, volgens de Gibbs formule, het niveau van gluthathion in de
cel. Door deze gluthathion verlaging wordt het citraatniveau binnen de cel
verhoogd. Citraat blokkeert de werking van 2.3 diphoglyceraat (2,3 DPG). 2,3
DPG wordt door hemoglobine gebruikt om zuurstof te kunnen afstaan aan
cellen. Als de werking van 2,3 DPG door een te hoog citraatgehalte wordt
geblokkeerd, wordt het zuurstof transport naar het weefsel ernstig
verstoord.
Er
ontstaan een scala aan klachten als zuurstof niet goed naar het weefsel
getransporteerd wordt: (1) vermoeidheid, (2) spierpijn, (3) groei stimulering
anaërobe (zonder zuurstof werkende) pathogene organismen, zoals schimmels,
Mycoplasma, Chlamydia pn. Precies de infecties die bij CVS/ME patiënten vaak
voorkomen.
Het lichaam probeert het citraatniveau in de cellen omlaag te brengen door het
via de nieren af te voeren. Bij patiënten met deze stoornis is dan ook een
verhoogd citraatniveau in de urine meetbaar. Helaas werkt dit “reddingsproces”
niet helemaal vlekkeloos omdat citraat in staat is om magnesium aan zich te
binden die hierdoor ook via de nieren en de urine wordt uitgescheiden. Een
ernstige magnesium deficiëntie (tekort) is het gevolg. Een magnesium deficiëntie
heeft gevolgen voor ons vaatstelsel, vooral voor de microcapilairen (haarvaten).
Een magnesium deficiëntie vermindert de bloeddoorstroming op dit niveau.
Hierdoor ontstaat er opnieuw een zuurstof tekort, o.a. in spierweefsel. Vindt u
het gek dat CVS/ME patiënten soms ernstig vermoeid zijn? Ik niet!!
Het lichaam probeert het bloed minder basisch te maken door het bloedvolume te
verminderen (contractie alkalosis). Dit heeft tot gevolg dat een aantal CVS/ME
patiënten een te lage bloeddruk krijgen. Behandeling met Florinef
(fludrocortisonacetaat) om het bloedvolume te vergroten heeft bij deze patiënten
geen zin. Het lichaam zal de werking van Florinef tegen gaan door het volume
laag te houden vanwege het zuur / base probleem.
Fase 3: de beschadigingsfase
Dynamische response Hypothalamus verstoord
In
fase 3 ontstaan er klachten doordat de subcortex door toxines wordt
beschadigd. Vooral de hypothalamus heeft van het hoge niveau aan toxines te
lijden omdat de hersen bloed barrière op deze plaats het meest doorlaatbaar is.
Dat komt omdat de hypothalamus in staat moet zijn om op een aantal
hormoonsignalen die in het lichaam worden afgegeven te kunnen reageren. Door
beschadiging van de hypothalamus wordt vooral de dynamische response van de
hypothalamus bij CVS/ME patiënten verminderd. Hierdoor kan de hypothalamus de
hormoonniveaus niet meer goed aan passen aan veranderende omstandigheden zoals
bijvoorbeeld tijdens periodes van geestelijke en lichamelijk stress.
De hypothalamus regelt naast onze hormoonniveaus ook onze lichaamstemperatuur
(via hypofyse en schildklier), de bloeddruk, de hartslag, de verbranding van
vetten en koolhydraten en het bloedsuikerniveau. De hypothalamus werkt nauw
samen met de pijnappelklier en de bijnieren (HPA stelsel). Verstoringen van het
HPA stelsel veroorzaken de onzichtbare grenzen die CVS/ME patiënten ervaren. Het
systeem is niet meer in staat d.m.v. de dynamische hormoon response adequate te
reageren op een bepaalde mate van geestelijke of lichamelijke stress. Gaat een
patiënt over die grens heen dan verergeren de klachten enorm.
Binnen het HPA stelsel produceert de pijnappelklier o.a. groeihormonen en het
antidiuretisch hormoon (vocht vasthouden): vasopressine. De bijnieren produceren
adrenaline en cortisol, belangrijke hormonen voor onze stress reactie.
Groeihormonen
Groeihormonen ( HGH) worden gedurende de slaap (fase IV, diepe slaap) door de
pijnappelklier gemaakt en zijn maar heel kort in het bloed aanwezig. HGH wordt
door de lever omgezet in Insulin Growth Factor 1 (IGF-1). IGF-1 blijft wel lang
in het bloed aanwezig en is daarom wel meetbaar. De hoeveelheid gemeten IGF-1 is
een goede indicator hoeveel HGH er geproduceerd is. Men denkt dat de afgifte van
HGH tijdens de slaap voor de lever een signaal is om het ontgiftingsproces
sneller te laten verlopen. Dat gebeurt rond 3 uur, 'snachts.
HGH heeft een breed werkingsgebied. Het regelt ondermeer de eiwit productie en
zorgt er voor dat deze productie aangepast wordt aan de behoefte (inspanning).
HGH regelt ook het glucoseniveau in het bloed. Door een verstoorde HGH
productie, wat bij CVS/ME patiënten vaak voorkomt, herstelt de patiënt niet na
een inspanning en verloopt het genezingsproces na een trauma slecht. Bovendien
wordt de lever niet meer in voldoende mate gestimuleerd waardoor de ontgifting
nog slechter verloopt. En tenslotte wordt het glucoseniveau in het bloed zo
slecht geregeld dat de patiënt regelmatig last krijgt van hypo's (te lage
suikerspiegel) waardoor hij geen enkele lichamelijke of geestelijke prestatie
meer kan leveren.
Antidiureticum hormoon (vasopressine)
Het
antidiureticum hormoon vasopressine zorgt er voor dat het lichaam vocht vast
houdt. Als er door een beschadiging aan de subcortex te weinig vasopressine
wordt gemaakt raakt het lichaam heel veel vocht kwijt door heel veel te plassen.
De patiënt kan zo veel vocht kwijt raken dat het bloedvolume zelfs afneemt. Een
lager dan normale vasopressine productie is een typische fase 3 stoornis.
Kenmerken zijn: veel drinken maar steeds dorst, veel en vaak plassen, maar geen
gewichtstoename door het vasthouden van vocht. Patiënten met deze klachten
hebben waarschijnlijk ook Neurally Mediated Hypotension (NMH) of Orthostatic
Hypotension. Twee vormen van lage bloeddruk.
Bij patiënten met NMH werkt de aansturing van het hart en het vaatstelsel door
het centrale zenuwstelsel niet goed meer. Als de patiënt vanuit zittende houding
gaat staan sturen de hersenen het hart de foutieve opdracht om langzamer te gaan
kloppen en de bloeddruk te verlagen. Dat is fout, want het zou precies andersom
moeten zijn. Door deze foutieve aansturing zakt de bloeddruk snel en wordt de
patiënt duizelig en krijgt hij moeilijkheden met ademhalen. De diagnose NMH kan
meestal gesteld worden aan de hand van de klachten van de patiënt of door middel
van een Tilt Table Test.
Stress reactie bij CVS/ME patiënten ernstig verstoord
De
bijnieren produceren het hormoon cortisol. Dit cortisol niveau is s’morgens
hoger dan s’avonds.
Als het lichaam niet meer op een stress situatie reageert door het afgeven van
meer cortisol dan is het onmogelijk voor de patiënt om gedurende deze stress
situatie te blijven functioneren. Een te lage cortisol productie noemt men een
bijnier insufficiëntie (verminderde bijnierfunctie). Bij CVS/ME patiënten komt
deze situatie vaak voor omdat de werking van het HPA stelsel verstoord wordt
door een beschadiging van de subcortex.
CVS/ME patiënten kunnen klachten die veroorzaak worden door een bijnier
insufficiëntie herkennen als zij absoluut niet meer in staat zijn stress in een
of andere vorm te verwerken. Duidelijke voorbeelden zijn: de stress die wordt
veroorzaakt door spreken in het openbaar, examen afleggen, maar ook: veel mensen
om je heen, fel licht, hard geluid, TV beelden, een enge film. Patiënten met een
bijnier insufficiëntie worden al ziek van een drukke verjaardag.
Herschikking van genen
Herschikking van genen vindt in het menselijk lichaam plaats als natuurlijk
onderdeel van het evolutieproces. De mens is echter ook in staat dit proces te
versnellen, zodat hij tijdens een catastrofe op wereldschaal kan overleven.
Bijvoorbeeld bij een verandering in het klimaat of een inslag van een komeet, of
een dodelijke ziekte die de hele aarde treft.
Het doel van deze herschikking is om te proberen een DNA code te produceren
waarmee het lichaam beter in staat is om aan de veranderingen het hoofd te
bieden. Deze herschikking van genen is alleen in bepaalde gebieden van onze DNA
code mogelijk en gebeurt naar willekeur.
Urnowitz heeft in een onderzoek aangetoond dat deze herschikking van genen ook
plaats vindt bij CVS/ME patiënten omdat het lichaam hier kennelijk denkt dat het
door een catastrofe wordt geteisterd (komeetinslag, maar het is maar ME). Deze
herschikking gebeurt willekeurig, je kan, net als bij roulette, winnen of
verliezen. Voor sommige CVS/ME patiënten worden de (genen) kaarten goed geschud,
bij hen verminderen de klachten, anderen hebben niet zo veel geluk. Bij deze
patiënten kan de herschikking van genen er zelfs voor zorgen dat het lichaam op
DNA niveau wordt geprogrammeerd om gifstoffen te maken, bij deze patiënten nemen
de klachten toe.
De effecten die genen hebben op het menselijk lichaam hangen af van de
omstandigheden waardoor ze zijn geactiveerd. In normale gevallen kan een gen
maar beperkt aantal effecten in het lichaam veroorzaken. Urnowitz heeft echter
ontdekt dat de variatie in effecten die wordt veroorzaakt door een gen bij
CVS/ME patiënten veel groter is dan bij gezonde mensen het geval is. Urnowitz
denkt ook dat sommige CVS/ME patiënten door het gebruik van antibioticum zoals
doxycyline opknappen omdat dit soort antibioticum de grotere variatie in
effecten, die genen bij deze patiënten veroorzaken, verminderen. Dit is een
bijwerking van sommige antibiotica waar nog niet veel over bekend is. Veel
artsen denken dat deze patiënten opknappen doordat de bacteriële infectie
verslagen is. Waarschijnlijk is dat dus niet voor alle patiënten waar.
|